
De mijn sluit in Zwartberg
Eind 1965 kondigde de regering de sluiting aan van de mijn van Zwartberg. Dat leidde tot dodelijke rellen. Even was Zwartberg wereldnieuws.
Toen kort na 1900 in Midden-Limburg de steenkoolwinning op gang kwam, was de regio dunbevolkt en weinig bebouwd. De pas opgerichte mijnbedrijven moesten dus volledig nieuwe woonwijken bouwen om het toekomstige personeel te huisvesten.
Arbeiderswijken hadden in die periode een bedenkelijke reputatie. Ondernemers en politici wilden geen onhygiënische getto’s zoals in de 19de-eeuwse industriesteden.
In Limburg zouden ze het anders aanpakken: geen grauwe woonblokken, maar pittoreske huizen met bomen en moestuinen.
Vooraanstaande architecten mochten de nieuwe woonwijken ontwerpen. Een van hen was Adrien Blomme, een architect die in Engeland vertrouwd was geraakt met het concept van garden cities of tuinwijken: stadswijken met een groen en dorps karakter. Zo groeiden in het interbellum nabij de Kempische koolmijnen nieuwe mijndorpen of cités, met veel groen en cottagewoningen die deden denken aan het Engelse platteland.
Toch kwamen niet alle mijnwerkers in die mooie cottagewoningen terecht. De fraaiste huizen gingen doorgaans naar de kaderleden van de mijn en er waren soms woningen te kort om het groeiende aantal mijnwerkers te huisvesten. Tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog moesten velen het zelfs stellen met een onderkomen in rudimentaire barakken.
Naast woningen bouwden de mijnen ook kerken, scholen, sportvelden en theaterzalen. Ze stichtten verenigingen en sportclubs zoals de voetbalploegen Thor Waterschei en KFC Winterslag. Al die voorzieningen waren aantrekkelijk, maar tegelijk gaven ze de mijnen veel macht over hun personeel. Citébewoners waren immers voor elk aspect van het dagelijks leven afhankelijk van de mijn.
Critici noemden de cités daarom soms ‘gouden kooien’.
Door de steenkoolontginning verstedelijkte Midden-Limburg in sneltempo. Die ontwikkeling was het meest uitgesproken in Genk. Het dorp groeide in een halve eeuw tijd uit tot een industriële centrumstad en door de grote instroom ontstond er zelfs een geheel nieuw dialect: de Citétaal.
De mijnsluitingen veranderden het leven in de cités, maar de tuinwijkarchitectuur bleef grotendeels intact. Vandaag vormen de tuinwijken samen met de industriële gebouwen en de terrils markante sporen van het mijnverleden in het Limburgse landschap.